Meten is weten: wanneer moet je je cholesterol laten bepalen?
Je cholesterolwaarden kennen is een belangrijk onderdeel van de preventie van hart- en vaatziekten. Wanneer en hoe vaak laat je je deze waarde in je bloed bepalen?
Om je cholesterolwaarde te laten bepalen, volstaat een eenvoudige bloedafname bij de huisarts. Behalve wanneer er sprake is van sterk overgewicht of diabetes, is het vandaag niet meer nodig dat deze bloedafname nuchter gebeurt! “Bij een cholesterolbepaling worden drie waarden gemeten: de totale cholesterol, de HDL (of goede cholesterol) en de triglyceriden of bloedvetten. Vooral die laatste kunnen na een maaltijd sterk schommelen, waardoor ze voor een foute berekening kunnen zorgen bij mensen met overgewicht. Dat kan dan vals verlaagde LDL-waarden (of slechte cholesterol) geven”, verduidelijkt cardioloog prof. Ernst Rietzschel (UZ Gent). Moet er toch nuchter worden gemeten, dan mag je zo’n zes tot acht uur voordien niet eten. Water drinken mag wel. Maar is het een prima idee om in de periode die volgt op de vaak erg copieuze maaltijden van de eindejaarsfeesten je cholesterol te laten bepalen of wacht je daar beter nog even mee? Prof. Rietzschel: “Eigenlijk is het niet nuttig om dan je cholesterol te laten meten. Voor een zo adequaat mogelijk resultaat wacht je beter tot je weer in je normale eet- en leefritme zit. Je cholesterolniveau is gemiddeld voor 80% erfelijk bepaald. Het gaat dan om de hoeveelheid die je lever produceert en waar je zelf geen impact op hebt. Ongeveer 20% neem je in via je voeding.”
Niet bij infecties
“Voor de meerderheid van de mensen heeft zowel een strikt dieet als overdadig schransen dus slechts een beperkte invloed op hun cholesterol. Al gaat het om gemiddelden. Daarnaast zijn er ook mensen bij wie voeding een grotere impact heeft op hun cholesterolwaarden, zo kwam aan het licht bij metingen. Die groep heeft dus wel baat bij een aangepast dieet en merkt ook sneller de gevolgen wanneer ze de teugels viert. Alleen weet je niet vooraf of je tot die (minderheids)groep behoort.”
Eens je volwassen bent, blijft je cholesterolspiegel vrij stabiel. Over hoe vaak je je cholesterol moet laten bepalen, bestaan er geen strikte richtlijnen. “Hoe vaak je opnieuw moet meten, hangt grotendeels af van de veranderingen die je doormaakt in je leven. Zo stijgen de cholesterolwaarden bijvoorbeeld wat rond de leeftijd van 50 jaar bij mannen en bij vrouwen zelfs nog wat sterker na de menopauze. Vooral de ongunstige LDL neemt bij vrouwen dan toe. Ook als je gewicht sterk is toegenomen of net fel gezakt, kan het interessant zijn om je cholesterol opnieuw te laten prikken.”
“Andere redenen om je te laten testen zijn het veranderen van medicatie, het opduiken van schildklieraandoeningen en een toegenomen alcoholgebruik. Alcohol moet immers ook door de lever worden afgebroken. Dat kan een negatieve invloed hebben op je cholesterolproductie.”
Een bezoekje aan de huisarts voor een griep of een andere infectie nog snel combineren met een cholesterolbepaling lijkt praktisch, maar is geen goed idee. “Elke vorm van ontsteking in het lichaam kan voor vals verlaagde cholesterolwaarden en dus voor een valse geruststelling zorgen.”
Wat vertelt je bloed?
In je bloedstaal worden via accurate gestandaardiseerde methodes drie waarden gemeten:
1. je totale cholesterol
2. je HDL-cholesterol
3. je triglyceriden
Voor de vierde en belangrijkste waarde, de LDL-cholesterol, bestaat nog geen manier om die rechtstreeks te meten. Ze wordt dan ook berekend aan de hand van de drie andere waarden via de formule: LDL = totale cholesterol min HDL-cholesterol min triglyceriden gedeeld door vijf.
Soms kunnen je cholesterolwaarden licht schommelen, hooguit 10 tot 15%. Dan worden twee metingen uitgevoerd met enkele weken ertussen.
De rol van de triglyceriden
Onderbelicht maar niet onbelangrijk is die derde speler bij de cholesterolbepaling: de triglyceriden of bloedvetten. Wat doen zij precies?
Triglyceriden transporteren zelf geen cholesterol, maar wel vrije vetzuren die door de verschillenden organen onder meer worden gebruikt als energie. “Deze stof, die eveneens door de lever wordt aangemaakt, zit ook deels in de voorloper van LDL-cholesterol. Hoe hoger je triglyceriden, hoe hoger ook de (ongunstige) LDL-cholesterol. Hoge triglyceriden worden in studies geassocieerd met meer harten vaatziekten, zoals infarcten en beroertes. Toch zijn er nog geen goede studies die aantonen dat een daling van de triglyceriden door medicatie het cardiovasculaire risico kan verminderen”, verduidelijkt endocrinoloog prof. dr. Bart Van der Schueren (UZ Leuven). Hoge triglyceridenwaarden worden verder ook gelinkt aan diabetes en metaboolsyndroom, maar er is nog veel meer onderzoek nodig om hun exacte rol in kaart te brengen.
Anders dan bij cholesterol, waar de impact van voeding beperkt is, worden je triglyceriden wel sterk beïnvloed door wat je eet en drinkt. “Door je levensstijl aan te passen kan je hier een aanzienlijk verschil maken. Niet zozeer vetrijk eten, zoals vaak wordt gedacht omdat het om vetten gaat, maar vooral suikerrijke voeding en alcohol zijn de boosdoeners. Die geven je lever immers het signaal dat er genoeg energie te halen is uit die suikers, waardoor je lever meer vetten kan uitvoeren via de bloedbaan. Dat zorgt voor hogere triglyceridenwaarden. De lever kan suikers ook niet goed stockeren en zet die daarom om in vetten.” Om je triglyceridenwaarden te verlagen, helpt een menu met weinig snelle koolhydraten (suikers) en verzadigde vetzuren. Betere alternatieven zijn onverzadigde vetten van plantaardige oorsprong of vette vis.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier