2de prijs: Thomas Buysens & Rita Vanhemmens
Rosanne bukte zich. Een leren tas met een riem was het, van het soort dat een huisdokter met zich meedroeg. Voor de eerste keer schoot er een niet mis te verstane gedachte door haar hoofd, dit is niet voor mij, maar weer zag ze haar naam, op de binnenkant van de sluitflap. Ze ging aan de keukentafel zitten en onderzocht de tas. Welgeteld tien briefjes van vijf vond ze, op de bodem en verstopt gleuven en zijzakjes.
De mysterieuze schenker werd steeds guller. Maar de getallen waren allesbehalve toevallig, bedacht ze. Wie het ook was, misschien wilde hij of zij wel dat ze iets begreep? Rosanne nam vastberaden pen en papier en begon er rekensommen op te krabbelen. Uiteindelijk hield ze niet zonder trots het volgende schema omhoog:
WO DO VR ZA ZO MA DI WO DO VR ZA ZO MA DI WO
1 – 5 – – 10 – – – 50 – – – – ?
Ze had simpelweg elke dag verbonden met het gevonden bedrag. Als haar berekening klopte, zou het betekenen dat ze volgende woensdag, binnen exact vijf dagen, een bedrag van... honderd euro zou ontvangen. Ze glimlachte. Dat zou Sherlock haar niet hebben nagedaan. Ze veegde alle munten en biljetten in de lade van de keukentafel – om een of andere reden wou ze het liever apart houden van haar eigen geld – en schonk zichzelf een glas martini in, en iets later nog een tweede.
Normaal zou ze vanavond naar de film gaan met Annick, maar daar had ze eigenlijk niet veel zin meer in. “Is volgende week ook goed? Beetje overwerkt, sorry,” stuurde ze per sms. Ook de dagen daarna annuleerde ze haar plannen, zelfs haar wekelijkse tangoles met Geert op zondagavond, waar hij altijd zo naar uitkeek. “Voel je je niet goed misschien?” zei hij bezorgd aan de telefoon, “zal ik iets voor je koken?” en Rosanne antwoordde, een beetje botter dan gewild, “mijn kop staat er niet naar, Geert.”
Op het werk was ze stiller dan normaal. Ze at weinig tot niets en sliep onregelmatig. Enkel als ze aan de komende woensdag dacht, voelde ze een vreemde warme gloed, die ze ook soms ervoer wanneer ze wat geld won met de Lotto of met een krasbiljet, een soort verboden plezier.
Toen het dan eindelijk woensdag was, stopte ze twee uur vroeger met werken, zogezegd omdat ze naar de tandarts moest, en rende ze naar huis, waarbij ze aan op de hoek met de juwelier bijna struikelde over de voeten van een bedelaar. Hijgend en rood aangelopen liep ze de trappen naar boven.
Er stond niets. Onmogelijk. Ze keek onder de mat, betaste het hout van de deur, keek zelfs voor het appartement van haar buren op de andere verdiepingen. Had ze zich dan toch vergist? Haar schema had zo strak geleken, zo mooi, zo perfect. Maar toen ze de sleutel in het slot drukte en het licht aanstak, hapte ze naar adem.
Op tafel stonden, in torentjes, munten opgestapeld, recht als kerkkaarsen. Het gevoel van euforie, maakte plaats voor angst. Rosanne bleef roerloos staan en voelde haar hart kloppen in haar keel. Ongewild begon ze het geld met haar ogen te tellen, de munten van twee euro te onderscheiden van die van vijftig cent, en ze wist eigenlijk al zeker dat haar berekening klopte. Er stond exact honderd euro op tafel.
Nadat Rosanne de munten in de lade had geschoven en de lichten had gedimd, schonk ze opnieuw een glas martini in, waarna ze in de zetel ging liggen met haar schema. Binnen exact zes dagen, dat was volgende week dinsdag, zou ze weer geld krijgen, vijfhonderd euro, waarbij de teller op 666 zou komen te staan. Niet meteen een cijfer met een positieve geschiedenis.
Ze had inmiddels het gevoel dat ze deel uitmaakte van een soort test, misschien zelfs een goddelijke beproeving. En als het lot haar hiervoor had uitgekozen, dan was het aan haar om aan te tonen dat ze sterk genoeg was.
Die nacht droomde ze dat ze geld kotste. Ze was een presentatie aan het geven, iets over de verkoop van abrikozenconfituur. “We gaan nu over naar de winstcijfers,” kon ze nog net zeggen, waarna er een kolkende stroom munten uit haar mond kwam. De collega’s raapten stilzwijgend het geld op en stapelden het vervolgens op de vergadertafel. Toen verlieten ze de zaal. Het werd donker en er flakkerden kaarsen op. Er verscheen een figuur in met bokkenhoorns, die een paar noten blies op een klarinet. “Dans, Rosanne, in rinkelende rokken,” en ze voelde hoe haar armen omhoog hingen, als zwanenhalzen.
De volgende ochtend meldde ze zich ziek. Pas tegen elf uur kon ze de moed opbrengen het bed uit te gaan. Ze hield haar handen onder de kraan, maakte haar nek nat, haar kaken. In de badkamerspiegel verscheen een tweede zon, even klein en trefzeker als de zon buiten, wat haar aanmoedigde om een eindje te gaan wandelen.
Ze liep langs de oevers van de parkvijver, gooide wat korsten brood naar de ganzen. Ze kende de sprookjes rond duivelsfiguren, telkens met personages die zonder het te beseffen hun ziel hadden verkocht aan een demoon, in ruil voor kennis, liefde of onwereldse talenten. “Wat denk jij dat ik moet doen,” vroeg ze aan een van de ganzen, de moedigste, die dom haar of zijn nek draaiden, en dichterbij kwam, gulzig naar wat meer brood. Het dier had een grote blauwe knobbel op zijn bek, en in zijn oog zag ze zichzelf weerspiegeld. Ze smeet een grote klomp brood voor zijn poten, maar de vogel stapte gakkend achteruit en vloog op, terug naar de vijver.
“Ben je zeker dat je huisbaas geen grap met je uithaalt?” vroeg Annick haar op zaterdagavond. Ze liepen huiswaarts na de film. Uiteindelijk had ze haar vriendin dan toch de vreemde gebeurtenissen toevertrouwd, en zoals ze had verwacht en gehoopt, reageerde ze kalm, met Vlaams realisme. “Of misschien is het de vorige huurder die nog een sleutel heeft en...” “... en wat?” “Ja, ik weet het ook niet, Rosanne. Mensen zijn raar.” “Wat zou jij doen?” Annick stond reeds voor haar auto, stak haar sleutel in de deur. Haar kortgeknipt haar glom paars in een neonlamp. “Wacht hem woensdag op, en geef hem het geld terug.”
Ze sloeg de woorden van haar vriendin niet in de wind. Op woensdag werkte ze van thuis, met de deur open. Rond drie uur verscheen een figuur op de deurmat. “Kom binnen,” zei Rosanne. “Er is geen belet.”
De man was een ranke dertiger, met een gouden brilletje en een pet. “Ik geef me gewonnen,” zei hij verontschuldigend. “Mijn naam is Thomas Buysens. Ik ben de schrijver van dit verhaal.”
“Was,” zei Rosanne, die opkeek van haar schrijftafel, en zwaaide met een pen en een A4’tje. “Ik neem vanaf hier graag het roer van je over. Je mag de vijfhonderd euro in die tas daar doen. Daarna loop je de trappen naar beneden. Het geld mag je laten staan, of meenemen, het maakt me niet veel uit.”
De schrijver verdween en verliet het gebouw, dat – van zodra hij eruit stapte – ook verdween, evenals het voetpad waarop, en de hemel waaronder hij rende.
Auteurs: Thomas Buysens & Rita Vanhemmens
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier