Schouwen verscholen achter herenhuizen. © Frederic Raevens

Toen Gent een industriestad was

In de 19de eeuw werd Gent het Manchester van het vasteland genoemd. Van die roemruchte periode is nog een indrukwekkend maar miskend industrieel erfgoed over, ook in de binnenstad. Een andere kijk op de Arteveldestad.

Het mooiste uitzicht op de daken van Gent is dat door de ruiten van een oude fabriek, de voormalige katoenfabriek Desmet-Guequier. Die herbergt vandaag het Industriemuseum langs de Leie. De dieprode bakstenen en gietijzeren zuilen van het gebouw, op een paar honderd meter van de Sint-Baafskathedraal en het Belfort, stralen nog altijd een sterk vooruitgangsoptimisme uit. Een oude fabriek te midden van de stad lijkt vreemd, omdat we gewend zijn geraakt aan industriezones en bedrijvenparken aan de rand, weg van de woonwijken.

Stukje voor stukje binnengesmokkeld

Toch was dit lang niet altijd het geval. “Tot 1860 was in ons land elke handelswaar die een stad binnenkwam, onderworpen aan een octrooi, een soort van tol”, vertelt stadsgids Annemie Stautemas. “Om die belasting te omzeilen probeerden veel van de eerste fabrieken zich binnen de tolpoorten te vestigen”. Gent was begin 19de eeuw een van de eerste steden in België en van het Europese vasteland met moderne textielfabrieken. Ze gebruikten machines die tot dan enkel in het Verenigd Koninkrijk te vinden waren. Het mag dus niet verbazen dat de Gentse binnenstad een rijk industrieel erfgoed kent.

Volks-huis 'Ons Huis' op de Vrijdagmarkt.
Volks-huis ‘Ons Huis’ op de Vrijdagmarkt. © Frederic Raevens

Veel van haar status als pionierstad heeft Gent te danken aan het lef van stadsgenoot Lieven Bauwens (1769-1822). Als jong gastje werd hij door zijn vader, een rijke leerlooier, naar Engeland gestuurd om nieuwe productietechnieken aan te leren. De jonge Lieven deed er de ene revolutionaire ontdekking na de andere, aangedreven door stoom. Tijdens zijn omzwervingen hoorde hij spreken over ene ‘Mule Jenny’, een katoenspinmachine waarvan het rendement veel hoger lag dan in de beste werkplaatsen op het vasteland. Maar het geheim van deze machine werd angstvallig bewaakt. Iedere vreemde spion die ze wou stelen en betrapt werd, werd terstond ter dood veroordeeld. Toch slaagde Lieven erin een machine te bemachtigen, met de smoes dat hij een fabriek in Engeland wilde opstarten. Hij haalde de machine uit elkaar en smokkelde de onderdelen het Kanaal over, verborgen tussen ladingen suiker en koffie. In Gent stak hij zijn ‘Mule Jenny’ weer in elkaar en liet hij meerdere kopieën van de machine maken. Niets stond nog de ontwikkeling van de textielindustrie in de Arteveldestad in de weg.

Een intussen gerenoveerd beluik.
Een intussen gerenoveerd beluik. © Frederic Raevens

Maar zo’n vaart liep het niet, want waar vond je voldoende ruimte voor die fabrieken, liefst dicht bij het stadscentrum? Gelukkig viel die periode samen met de Franse overheersing. De goederen van de kerk en de clerus en tal van andere symbolen van het Ancien Régime waren genationaliseerd. Kloosters en stadsrefuges van abdijen werden opgekocht door enkele rijke families en onmiddellijk verbouwd tot spinnerijen. Zelfs in het beroemde Gravensteen, waartegen in die tijd nog arbeidershuisjes waren gebouwd, draaiden er spinmachines tussen 1806 en 1885. Al snel volstonden al die oude gebouwen echter niet meer en werden er nieuwe fabrieken gebouwd langs de rivieroevers.

Het Industriemuseum aan de Leie.
Het Industriemuseum aan de Leie. © Frederic Raevens

Om grondstoffen aan te voeren en afgewerkte producten weg te brengen werden honderden schuiten voortgetrokken langs kanalen, de Leie en de Schelde. Weg van de toeristische hotspots vind je vandaag nog altijd een jaagpad dat evenwijdig loopt met de Sleepstraat. Echt uitnodigend ziet het er niet uit, maar het loont zeker de moeite. Je wordt beloond met een zicht op oude industriegebouwen die nu zijn omgetoverd tot luxueuze kantoren en lofts – het soort van appartementen dat je verwacht op foto’s van New Yorkse fotografen. “Het jaagpad is heel smal omdat de schuiten niet door paarden, maar door mensen werden getrokken”, verklaart Annemie Stautemas. “Kijk ook naar de schoorstenen. De fabrieken van de eerste industrialiseringsgolf hadden ouderwetse vierkante schoorstenen die gewoon op het dak werden geplaatst. Pas later kwam men erachter dat ronde schouwen beter trokken en de rook gemakkelijker afvoerden.”

Rijk en arm

De enorme industriële activiteit maakte van Gent snel een rijke stad en deed een nieuwe klasse van rijke burgers ontstaan. De nieuwe bourgeois vond elkaar op de Kouter, waar ze elegante herenhuizen lieten bouwen. De arbeiders werden gehuisvest in beluiken, armtierige en piepkleine huisjes rond een binnenkoer met een waterput en gemeenschappelijke toiletten. Veel beluiken werden opgetrokken in de tuin van de oude gebouwen die intussen fabrieken waren. Liefst buiten het zicht van de werkplaatsen en zonder direct contact ermee. De woonsituatie werd hier zo ongezond dat het stadsbestuur in de tweede helft van de 19de eeuw grote saneringen uitvoerde. Er kwamen brede lanen en de meeste industrie en arbeidershuisjes werden naar de stadsrand verbannen, aan de overkant van de waterlopen die om de binnenstad heen lopen.

Restaurant Pakhuis.
Restaurant Pakhuis. © Frederic Raevens

Aarzel vooral niet om ook die oude arbeiderswijken te verkennen. Achter de Leie vind je nog enkele authentieke industriezones en beluiken van vroeger. Vandaag zijn ze weliswaar gerenoveerd, maar ze geven nog altijd een goed idee van de meer dan armtierige levensomstandigheden van toen.

Gelukkig was niet alles kommer en kwel voor de arbeiders in die tijd. In de aanloop naar de 20ste eeuw gingen socialistische coöperatieven – snel gevolgd door de katholieke concurrenten – ijveren voor de verbetering van hun lot. Van die ijver getuigen vandaag nog enkele mooie gebouwen die ooit coöperatieve winkels, feest- en toneelzalen herbergden. Een bekend voorbeeld is het volkshuis Ons Huis op de Vrijdagmarkt, een vrolijke mix van klassieke architectuur en een smeedijzeren structuur. De geheimzinnige haan op de gevel, die je bijna kan horen kraaien, heeft tal van stadslegendes doen ontstaan. Eén ervan luidt dat de haan de hoop op een nieuwe dageraad en mooie dagen moest symboliseren.

Het jaagpad achter de Sleepstraat.
Het jaagpad achter de Sleepstraat. © Frederic Raevens

Wat verder wacht het Van Eyck-badhuis, het eerste zwembad van Vlaanderen. Het ging open in 1886 en was bedoeld voor de arbeiders. Het water werd destijds verwarmd door de ketels van een nabijgelegen fabriek. Je hoeft je zwemkledij niet aan te trekken om de binnenkant te verkennen. Neem gewoon een kijkje binnen de 19de-eeuwse muren en ontdek het prachtige art deco-interieur uit de jaren 30.

Meer beleven?

Route. De 7 km lange wandeling Sporen van industrieel Gent kan je downloaden via visitgent.be of haal de folder in het Industriemuseum en de toeristische dienst op het Veerleplein.

Eten. In het door Gault&Millau aanbevolen Pakhuis met belle epoque interieur, smeedijzer en grote glazen koepel kan je letterlijk en figuurlijk je honger naar industrieel erfgoed stillen. Schuurkenstraat 4, pakhuis.be

Mule Jenny. Het Industriemuseum toont het industriële verleden van Gent. De verzameling oude spinmachines bevat een van de oudste exemplaren ter wereld van de Mule Jenny.

Minnemeers 10, industriemuseum.be

Partner Content