© getty images

Zijn we koukleumen geworden?

In de jaren 60-70, toen de winters nog streng waren, was het overal koud, ook in huis. Vandaag zijn de winters zacht en is het in huis overal 20°C. En wordt het binnenshuis een paar graden kouder, dan zitten we te rillen. Hoe komt dat toch?

Tot welke temperatuur verwarm jij je woning deze winter? Uit verschillende studies blijkt dat de ideale comforttemperatuur, waarbij je in rust te koud noch te warm hebt, rond 22-24°C ligt voor mannen en 24-26°C voor vrouwen. Maar ’s winters binnenshuis deze temperaturen halen is geen evidentie: voor de leefruimte ligt de norm in ons land veeleer rond 19-20°C. Een tikkeltje frisser dus. Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WGO) is 18°C ’s winters dan weer de ideale binnentemperatuur, d.w.z. zowel veilig als evenwichtig. 18°C? Niet meer? Sla je bij het lezen van deze cijfers ook aan het rillen, al gaat het slechts om een graad of twee minder?

Basisrecht

Door onze levensstijl zijn we koukleumen geworden. “Nogal wat mensen stappen hun woning uit, hun auto in, hun auto weer uit om vervolgens hun werkplek binnen te duiken, waar de hele dag dezelfde temperatuur heerst. Uit onderzoek is gebleken dat het temperatuurbereik waarbinnen we ons thermisch comfortabel voelen zeer beperkt is”, zegt Denis De Grave, architect betrokken bij SlowHeat, een multidisciplinair onderzoeksproject rond verwarming en thermisch comfort. “En we blijken erg gevoelig voor temperatuurschommelingen. Ons lichaam is gewoon aan een bepaalde thermische neutraliteit: het is eraan gewend geraakt koude noch warmte te voelen, alsof die gewaarwording is uitgeschakeld.”

Als je van je huis in je auto stapt en dan op kantoor zit, ben je niet gewend aan temperatuurschommelingen.

In die mate zelfs dat onze woning verwarmen tot 20°C vandaag als een basisbehoefte, een basisrecht wordt beschouwd, net zoals (meer dan) genoeg te eten hebben. Denk maar aan de beroering die felle prijsstijgingen voor energie vorige winter veroorzaakten. Die heb je vast ook als een hele opoffering ervaren toen je de thermostaat wat lager moesten zetten. En toch. Ben je voor de jaren 1970 geboren en blik je terug op je kindertijd, dan herinner je je vast nog dat het thuis bij je ouders en grootouders best wel koud kon zijn. Van dubbelglas was geen sprake en in de winter vormden er zich ijsbloemetjes op de binnenkant van de ramen. Een hete waterkruik tussen de lakens moest het vocht verjagen en het bed wat opwarmen voor het slapengaan. En in de leefkeuken stond een kolenkachel te snorren waarrond het binnen een kleine straal bloedheet was. Het contrast tussen die hitte en de ijzige kou in de andere kamers kon niet groter zijn.

“Thermisch comfort is inderdaad een verworvenheid van zeer recente datum”, erkent Olivier Jandot, hoogleraar geschiedenis aan de Université d’Artois (Frankrijk) en gespecialiseerd in deze materie. Hoewel de centrale verwarming al in de 18de eeuw werd uitgevonden en vandaag 89% van alle huizen dit comfort biedt, was volgens Statbel, het Belgische bureau voor de statistiek, in 1947 slechts 4,8% van alle woningen in ons land ermee uitgerust. “In de periode 1945-1975 raakte centrale verwarming stilaan ingeburgerd: pas dan werd ze geleidelijk aan in bijna alle woningen geïntroduceerd, weliswaar met aanzienlijke verschillen tussen de stad en het platteland.”

Zuinig omspringen met zeldzaam goed

En voordien? “Het antwoord op deze vraag vind je terug in een aantal uitdrukkingen die we nog altijd gebruiken. Zoals zich warmen bij de stoof. Lange tijd kwam het er namelijk in de eerste plaats op aan om je lichaam warm te krijgen en niet zozeer de kamer.” Brandstof – en bij uitbreiding warmte – was een zeldzaam en kostbaar goed, waar mensen zo zuinig mogelijk mee om sprongen.

Die regel gold trouwens al toen de menselijke beschaving nog in haar kinderschoenen stond en bleef van kracht tot in de jaren 1950. “De relatie die mensen hadden met warmte was volkomen anders. Daar waar we vandaag maar op een knopje hoeven te drukken, moest je vroeger zelf hout halen en op het vuur gooien. ’s Nachts of wanneer je er niet was, ging dat vuur uit en greep de koude opnieuw om zich heen. Om geld en moeite te sparen, was het aantal warmtebronnen beperkt: behalve bij rijke mensen, was de keuken vaak de enige ruimte waar werd gestookt, want het vuur diende ook om op te koken.” In de slaapkamer lag er na een nacht slapen ’s ochtends niet zelden wat ijs op de sprei.

Het is makkelijk om weer te wennen aan een lagere omgevingstemperatuur.

Globaal gezien was het binnen in huis ’s winters dus een pak kouder. De eerste metingen – die dateren van eind 18de eeuw – maken gewag van binnentemperaturen van 12 tot 15°C. En volgens de publicaties van historicus Renan Viguié gold die bovengrens als de norm in gegoede sociale middens van voor de Tweede Wereldoorlog. Veel kans dus dat de armen met minder genoegen moesten nemen.

Brrrr? Ja en neen: mensen vertoefden toen veel meer buiten dan nu. En soms was het buiten ijskoud. “Als je het écht koud hebt gehad buiten, voelt 12 of 13°C binnenskamers best prettig”, benadrukt de historicus.

“Net zoals onze tolerantiedrempel voor vermoeidheid of geweld, is ook die voor koude mettertijd geëvolueerd. Destijds hadden mensen ook last van de koude – zij het iets minder dan nu -, maar klaagden ze daar niet of amper over. In de winter leed je kou, dat was nu eenmaal zo en het was voor iedereen hetzelfde. Bovendien werd de hang naar warmte gezien als decadent: bibberen van de kou strookte veel meer met de idee van lijden die in het christendom een centrale plaats inneemt.” Kou was ook virieler. Je werd er sterker van. Destijds gold de opvatting dat de woeste barbaren uit het Hoge Noorden niet voor niets de Romeinen hadden verslagen, die doetjes met hun warme baden! Een binnentemperatuur van 20°C zou men toen hebben afgedaan als uitermate ongezond.

© getty images

Wat niet betekent dat de bevolking destijds masochistisch was en van de barre winters genoot. Met allerlei slimme trucjes probeerden mensen het binnenshuis zo warm mogelijk te houden. Naast kleine warmtebronnen voor persoonlijk gebruik – bedverwarmers, komfoortjes met wat gloeiende kooltjes uit de stoof – en donsdekens die naar onze hedendaagse normen buitensporig dik waren, hadden de mensen een hele garderobe aan thuiskleding: gewatteerde jassen, lange kamerjassen, gevoerde sloffen, (slaap)mutsen… in soms erg nobele en elegante materialen zoals zijde of satijn. Kortom, je kleedde je dik aan om buiten te gaan en in huis duffelde je je in!

Niet elk huis kan zonder

Nog niet zo lang geleden zaten gebouwen vol trek- en tochtgaten. In middeleeuwse kloosters was het ijskoud, maar dankzij de natuurlijke verluchting wel gezond. “Met de komst van de centrale verwarming in de jaren 1950 ging men gebouwen anders ontwerpen, met als uitgangspunt de verwarming”, vertelt Denis De Grave. “Euvels zoals een koudebrug of een vochtprobleem loste men op door een massale toevoer van warmte. Energie was spotgoedkoop en dus vond niemand het een probleem dat menig gebouw een thermische zeef was.

Maar vandaag is het wel problematisch voor wie er woont wanneer in deze panden, met amper verluchtingssystemen, de thermostaat ’s winters blijvend enkele graden lager wordt gezet. Want zodra je onder de 18 of 16°C durft te zakken, krijg je te maken met condensvorming, vochtproblemen en schimmels. Deze huizen moeten dus sowieso warmer worden gestookt. Of ze moeten een efficiënt ventilatiesysteem krijgen. Ook bij een aantal oudere, maar inmiddels gerenoveerde woningen duikt dit probleem op. Vroeger werden die op natuurlijke wijze verlucht, later werden ze potdicht gemaakt met dubbelglas en isolatiematerialen.

Evolutie, geen stap terug

Vandaag kunnen al die oplossingen van weleer een bron van inspiratie vormen. Want of je het nu prettig vindt of niet, de tijd van goedkope energie is voorbij. En gezien de leeftijd van vastgoed in ons land – volgens Statbel dateert 60% van de woningen van voor 1961 – is het niet realistisch om te denken dat de meeste huizen op middellange termijn passiefwoningen zullen zijn. “Onze huizen verwarmen tot 20°C op de manier waarop we dat vandaag doen, wordt de komende 10, 20 of 30 jaar moeilijk houdbaar”, waarschuwt Denis De Grave.

“Met het SlowHeat project dat we zopas hebben afgerond, wilden we verschillende alternatieve methodes uittesten en het concept verwarming opnieuw tegen het licht houden. We zijn vertrokken van het basisprincipe dat je, met het oog op een zeker comfort, vooral je lichaam moet verwarmen. Eigenlijk zou je een ruimte nog enkel mogen verwarmen in de mate dat het nodige is: net voldoende om ze gezond en bewoonbaar te houden.”

Alvorens warmteaanvoer te overwegen, boog SlowHeat zich eerst over koudeaanpassing. “Uit studies en uit onze ervaring is gebleken dat het vrij makkelijk is om opnieuw te wennen aan een lagere omgevingstemperatuur”, aldus de architect. “Je lichaam past zich fysiologisch en psychologisch aan: het gaat thermoactief bruin vetweefsel aanmaken, dat je lichaam vervolgens kan verbranden. Bruine vetcellen werken als miniverwarmingsketeltjes die warmte produceren. Deze aanpak is geen mirakeloplossing: de thermostaat kan daardoor maar 1 tot 3°C lager, maar het is toch iets.” Maar het is, net als bij joggen, allemaal een kwestie van oefening. Wanneer je jezelf verschillende uren per dag blootstelt aan 16°C of minder, bijvoorbeeld tijdens een fikse wandeling, ga je na amper tien dagen al beduidend minder rillen en bibberen. Een andere piste: binnenshuis actiever zijn in plaats van uren achter een scherm te zitten. Want als je niet beweegt, krijg je het veel sneller koud. Soms volstaat een kleine maatregel, zoals je bureaustoel vervangen door een zitbal.

Als je niet beweegt krijg je het heel snel behoorlijk koud.

Niettemin zal er altijd een externe warmtebron nodig zijn om je lichaam warm te houden. Hoewel de oplossingen van weleer nog altijd efficiënt zijn, dreigt het voorstel om die van onder het stof te halen en te updaten volgens SlowHeat toch op enige weerstand te stuiten. “Hét grote probleem ligt bij onze maatschappelijke en culturele normen: zie jij jezelf al gasten uitnodigen met de melding dat ze maar beter drie dikke truien aantrekken? Plaids, handverwarmers e.d. komen armoedig over en zullen wellicht moeilijk ingang vinden. Als je erover nadenkt, is dat nogal paradoxaal, want in de auto vinden we een verwarmd stuur en verwarmde zetels een luxe. Maar een elektrisch dekentje thuis vinden we cheap, hoewel het volgens exact hetzelfde principe werkt.”

Oude gewoontes overboord gooien en nieuwe aanleren is dus de boodschap, vooral als je in een huis woont dat niet perfect geïsoleerd is. Wellicht zullen al die nuttige warmteobjecten eerst een technologische en trendy update moeten krijgen alvorens ze weer fancy hebbedingen worden.

Twee voorbeelden? Niemand die het vandaag nog in zijn hoofd haalt om de handen op een klein kolenstoofje te leggen. Maar een knap ontworpen, elektrisch verwarmd bureaumatje dat zorgt dat je toetsenbord en muis warm aanvoelen? Voor homewear zijn er vandaag al heel wat innoverende stoffen en materialen die thermisch uitstekend presteren en die een veel hippere look hebben dan een dekentje met Schotse ruiten.

“Hoe dan ook hadden alle gezinnen en mensen die aan ons project hebben deelgenomen, wat aanpassingstijd nodig. Maar vandaag wil niemand van hen nog terug naar vroeger”, besluit Denis De Grave. “Onder meer omdat we, na een periode waarin het binnenhuis aan de frisse kant was, zonder daarom oncomfortabel te zijn, opnieuw hebben ontdekt hoe knus een warm huis kan zijn. Die prettige gewaarwording hadden we niet toen onze woning gelijkmatig werd verwarmd tot 20°C.”

Er is warmte en warmte

Een thermostaat en zelfs een thermometer in huis is een vrij recent fenomeen. Om te bepalen of het warm of koud was, deden we lange tijd een beroep op onze gewaarwordingen. We beschikten dan ook over een ruime woordenschat om koude te benoemen. Die kon ‘prikken’ of ‘bijten’... En hetzelfde gold voor warmte in huis: elke brandstof had zo zijn eigenschappen, en zorgde voor een ‘droog’, ‘gloeiend’, ‘stekend’ gevoel, naargelang het om houtblokken, kolen, turf of sprokkelhout ging. En ook vandaag is dat nog zo, ook al is het psychologisch: je voelt je meer opgewarmd bij de vlammen van de haard dan bij vloerverwarming die een diffuse, constante en onzichtbare warmte afgeeft.

Partner Content