Azië ten voeten uit

Een hypermodern land is het, een boeiende smeltkroes van culturen en rassen. En toch behoudt Maleisië ook zijn authentieke kantjes. Reis met ons mee naar de wolkenkrabbers van Kuala Lumpur, de stranden van Penang en het tropische natuurpark van Taman Negara.

Al meer dan 2000 jaar ligt Maleisië op een strategisch kruispunt van handelsroutes tussen het Westen en het Oosten. Daarom is het land zo’n boeiende smeltkroes van volkeren geworden: Maleisiërs in de eerste plaats, maar ook veel Chinezen en Indiërs en verscheidene inlandse stammen die vooral op Sabah en Sarawak wonen, in het Maleisische gedeelte van Borneo. Dit verbazende mozaïek is over-al zichtbaar, te beginnen in de ultramoderne hoofdstad, Kuala Lumpur. Midden in de Golden Triangle, de zaken- en amusementswijk van de stad, rijzen de verbluffende Petronas Towers op, tot 451 meter boven de grond. Het zijn de hoogste twin towers ter wereld en sinds 1998 symboliseren ze de economische opgang van het nieuwe Azië. Met hun stalen pinakels helemaal bovenaan, hebben ze iets van minaretten en dat kan haast geen toeval zijn. Het merendeel van de Maleisiërs is islamiet, hoewel er ook sterke hindoeïstische en boeddhistische invloeden zijn.

Tot diep in de nacht heerst aan de voet van de wolkenkrabbers een drukte van jewelste, terwijl het flitsende neon de pracht van de torens, van de koloniale gebouwen en de machtige Masjid Jamek (de vrijdagmoskee) nog wat extra belicht. Hoewel Kuala Lumpur een drukke metropool met zo’n 1,5 miljoen inwoners is, kunnen we dankzij een reeks voetgangersbruggen en wandelroutes in weinig tijd alle interessante wijken van het centrum verkennen: Merdeka Square, Jalan Tar, Chinatown, Little India, Market Square...

Victoriaans, Moors, Chinees,....

Ten noorden van de Straat van Malakka ligt het eiland Penang, beroemd om zijn zandstranden en zijn prachtige resorts onder de kokospalmen. Maar lang voor de zonnekloppers dit eiland van 285 km2 ontdekten, stichtten de Britten hier hun allereerste handelspost tussen India en China. Dat koloniale verleden heeft zijn sporen nagelaten in de hoofdstad Georgetown. Elke wandeling is een ontdekking, van Fort Cornwallis – waar Captain Light van de East Indian Company in 1786 ontscheepte – tot Chinatown en Little India. In de Lebuh Pantaistraat is de half Victoriaanse, half Moorse architectuur van de Britten alomtegenwoordig, maar de rest van de stad wordt vooral door de Chinese aanwezigheid gekenmerkt. Tussen de 17de en 19de eeuw emigreerden vele Chinezen vanuit hun land. Beetje bij beetje namen de Peranakan, zoals ze worden genoemd, de Maleisische cultuur in zich op.

Het gevolg is dat Georgetown nu één van de kleurrijkste Chinatowns ter wereld kent. We wandelen ’s ochtends naar de groentemarkt, snuffelen in de Chinese winkeltjes van de Lebuh Chuliastraat, bezoeken de tempel van Kuan Yin en ontdekken de wijk van de Khoo-clan (Khoo Kongsi). Hier zijn de Baba (mannen) en de Nyonya (vrouwen) buitengewoon trots op hun cultuur en op hun originele keuken met Thaise en Indonesische invloeden: kokosmelk, piment, geurige kruiden... De typische laksa lemak (noedelsoep met kruidige kokosmelk) wordt op de avondmarkt of in de restaurantjes gegeten.

Ook buiten Georgetown stoten we op leuke plekjes, zoals de gigantische boeddhistische tempel van Kek Lok Si, de vissersdorpjes bij Teluk Pahang, en de kabellift van Penang Hill. Overal duiken ateliers op die batik maken, een onmisbaar ingrediënt van de traditionele klederdracht .

Open venster op het verleden

Penang is de ideale plek om van de zon te genieten en als de radja’s van weleer te leven, maar voor meer avontuur en een kennismaking met een overweldigende natuur zakken we af naar rijkste natuurpark van het land en zelfs van heel Azië. Taman Negara ligt in het noordoosten van het schiereiland en is meer dan 4340 km2 groot. Het herbergt één van de oudste tropische oerwouden van onze planeet. Er groeien meer dan tachtig soorten bomen met kostbaar hout, waaronder de tualang, met zijn meer dan 83 meter de hoogste van allemaal. Dit boeiende universum is meer dan 130 miljoen oud maar heeft nooit een ijstijd gekend, bleef gespaard van vulkaanuitbarstingen of andere geologische omwentelingen en ligt er dus onaangetast bij, als een open venster op een ver verleden. Bovendien is het met zijn 40 000 bezoekers per jaar nog niet te zeer getekend door te druk toerisme.

Na een busrit van 3 uur vanuit Kuala Lumpur komen we aan in Kuala Tembeling waar een motorprauw ons stroomopwaarts naar Kuala Tahan brengt, het onthaalcentrum van het nationale park. Deze magische bootreis van 60 km duurt eveneens drie uur, terwijl het landschap op de oevers van de Sungai Tembeling onophoudelijk verandert. Beetje bij beetje komt de jungle in beeld. In dit reservaat leven meer dan 600 olifanten, 300 tijgers en ook panters en neushorens. Langs de rivier liggen de dorpen van de Orang Asli verspreid, inboorlingen waarvan nog enkele nomadische gemeenschappen van de jacht en de roofbouw leven.

De nauwelijks getemde jungle

Onder leiding van lokale rangers dringen we binnen in de buik van de jungle en worden we ingewijd in de overlevingskunst van de Orang Asli. We leren het drinkbare water van de lianen op te vangen, we leren geneeskrachtige planten te herkennen zoals de melastoma, waarvan de bladeren insectenbeten kalmeren, wonden ontsmetten en dysenterie bestrijden. Tijdens een nachtwandeling ontdekken we de barringtonia, een rode bloem die slechts één nacht leeft. En we bespieden insecten en vogels die overdag onzichtbaar blijven.

Veel bezoekers raken zo in de ban van de jungle dat ze hun verblijf verlengen. Tal van routes – tochten van 1 uur tot 9 dagen – lopen langs watervallen en rotsvijvers waar het heerlijk zwemmen is. Uitkijkposten boven de zoutbronnen vergroten de kans om tapirs, everzwijnen, herten en andere grote dieren te spotten. Daarvoor moeten we wel een slaapzak en voldoende proviand meebrengen voor een dag of twee. Maar de geheimen die de Aziatische nacht hier onthult, zijn zelfs nog unieker dan wat we overdag te zien krijgen! n

Tekst en foto’s: Sophie Dauwe / Pepite Photography