Anne Vanderdonckt

Over rouwen en een krokodilletje van parels

Anne Vanderdonckt
Anne Vanderdonckt Redactiedirecteur van Plus Magazine

Anne Vanderdonckt observeert de maatschappij, haar evoluties, haar vooruitgang, haar inconsistenties. Ze deelt met u haar twijfels, haar vragen, haar enthousiasme. En als ze ergens de draak mee steekt, dan is het met zichzelf.

Mijn hoogbejaarde ouders zijn overleden met een interval van twee maanden. Mijn moeder omdat ze er genoeg van had. Mijn vader aan de Britse variant. Maar zoals de hoofdverpleegkundige opmerkte: een verkoudheid zou hetzelfde effect hebben gehad. Ik was verdrietig, uiteraard, maar niet gebroken, zoals ik altijd heb gevreesd. Ergens was ik opgelucht. Dat ik hen niet verder moest zien aftakelen. Dat ik de pijn niet meer hoefde te voelen wanneer ik mijn vader naar ongrijpbare woorden zag zoeken en hij zichzelf verhalen zonder kop noch staart vertelde, die hem angstig en nog meer paranoia maakten. Dat ik mama niet meer hoefde te zien onder de blauwe plekken van het vele vallen, zich weinig of niets meer herinnerend van een dicht of ver verleden.

Wie de levenden heeft liefgehad, kan de doden niet verraden.

Ik heb gehuild als een wolf de dag dat papa me vroeg, op een uiterst beschaafde toon die je enkel hanteert als je bij de Queen op de thee gaat: “Heeft u kinderen, Mevrouw? Die van mij komen niet meer op bezoek. Ik denk dat we in onmin leven, maar ik weet niet meer waarom.” Die onmin had een naam: Covid en de complete lockdown van woonzorgcentra. Hoe leg je zoiets uit? Bij de ontreddering die je dan voelt – je vader die je niet herkent en zichzelf pijnigt met de idee dat je ruzie met hem hebt – is een overlijden geen concurrent.

Dan is een overlijden slechts een schakel in een rouwproces dat al lang aan de gang is. Bellen naar de 101, telkens weer naar het ziekenhuis hollen en berusten, gevolgd door een ongelooflijke heropflakkering van leven. Het appartement vol zorgverleners, waar een hinderlijke geur van ziekte en aftakeling hangt. De ochtend dat je hen naar het woonzorgcentrum moet brengen, mama druk in de weer met opruimen om haar uitputting te verbergen. Papa in de ambulance, die zijn geheugen weervindt en alles beseft. Ik, ingestort, in de gang. “Ga een luchtje scheppen,” zegt de verpleegkundige vol medeleven, “je bent er slechter aan toe dan hen.” Daarna, het bezoek aan de notaris voor een document waarmee mijn broer en ik in hun plaats kunnen optreden. Met pijn in het hart hen deze broodnodige brief zien tekenen. Later, de verkoop van het appartement. Dat moet worden leeggemaakt. Welke kleren houden we, welke mogen weg? En dan de sleutels overhandigen, ontdaan van hun scoubidou en krokodilletje van parels.

En al die keren dat ik van een bezoek terugkom (zij op het balkon, ik op de stoep, met de gsm als tussenpersoon; achter plexiglas; op het terras; in de kamer maar slechts een half uur) en uitgeput, helemaal leeg, de hele terugweg in mijn auto zit te huilen.

En dan het einde, al bij al sereen. Met een vleugje schuldgevoel. Ben ik een monster omdat ik niet meer verdriet heb om mijn liefhebbende ouders? Omdat ik diezelfde avond een serie op Netflix kijk en de bedenking maak, een soort grafschrift, dat mijn moeder die ook graag zou hebben gezien? Velen hebben het bevestigd: ze kennen dat gevoel, en dat je je er niet schuldig om moet voelen. Wie de levenden heeft liefgehad, kan de doden niet verraden.

Partner Content