10 vragen over anesthesie

Bij operaties en bepaalde onderzoeken is één of andere vorm van verdoving noodzakelijk. We zoeken een antwoord op de vragen die u zich wellicht ook stelt.

1. Wat betekent anesthesie?

Anesthesie betekent letterlijk gevoelloosheid. De arts die erover waakt dat u tijdens de ingreep niets voelt, is de anesthesist. Dat doet hij door uw lichaam volledig of gedeeltelijk gevoelloos te maken door middel van een verdoving. Maar de anesthesist doet meer. Terwijl u onder verdoving bent, controleert hij voortdurend uw bloeddruk, ademhaling, temperatuur en polsslag. Hij ontfermt zich ook over de pijnbestrijding na de ingreep.

2. Welke vormen van anesthesie bestaan er?

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen vier vormen: algemene verdoving, regionale verdoving, plaatselijke verdoving en sedatie. De keuze wordt bepaald door het soort ingreep dat u moet ondergaan, uw antwoorden op de vragen die de anesthesist voor de ingreep stelt, en uw lichamelijke toestand.

Bij een algemene verdoving wordt u een product toegediend (rechtstreeks in de aders of door inademing van een gas) waardoor u inslaapt. Deze medicatie zorgt ook voor pijnverdoving en spierverslapping. De ademhaling wordt meestal onregelmatig en bijgevolg onvoldoende, zodat u de hulp van een beademingsmachine nodig hebt, die aangesloten wordt op een tube die via de mond wordt aangebracht. Om het vochtverlies te compenseren wordt via een infuus vocht toegediend.

Bij een regionale anesthesie wordt een deel van het lichaam gevoelloos én onbeweeglijk gemaakt. U blijft wakker of krijgt een licht slaapmiddel. Regionale anesthesie wordt vaak toegepast bij ingrepen aan arm, hand, been of voet, bij urologische of gynaecologische ingrepen en bij bevallingen. De twee bekendste vormen zijn de ruggenprik (of rachi) en de epidurale anesthesie.

Bij de rachi prikt de anesthesist, na verdoving van de huid, met een naald tot in de ruimte waar het ruggenmergvocht zit. De verdoving werkt haast onmiddellijk en houdt 1 tot 3 uur aan. Een mogelijk risico bij deze techniek is dat het gaatje in de ruggenmergvliezen blijft lekken na de ingreep, wat hoofdpijn kan veroorzaken.

Bij een epidurale anesthesie prikt de arts niet door de ruggenmergvliezen heen, maar brengt hij een katheter in de ruimte die daaromheen zit. Via dit buisje wordt continu een verdovingsstof toegediend zodat de verdoving langer kan worden in stand gehouden. Deze techniek wordt o. m. toegepast om pijnloos te bevallen.

Een plaatselijke verdoving wordt door de chirurg zelf toegediend, niet door een anesthesist. Enkel de plaats van de ingreep wordt gevoelloos gemaakt, door middel van een inspuiting, een verdovende crème, een zalf of spray.

Sedatie slaat op de toediening van een licht slaapmiddel, meestal als supplement bij een regionale of lokale verdoving.

3. Wat wil de anesthesist allemaal weten voor de ingreep?

Hij stelt een hele reeks vragen om een correct beeld te krijgen van uw lichamelijke toestand. Wat hij zeker wil weten:

al uw huidige medische problemen (bijv. hoge bloeddruk, diabetes,...)

alle ziektes die u recent doormaakte (zelfs een verkoudheid is het vermelden waard) en alle recente hospitalisaties

alle geneesmiddelen die u regelmatig neemt of recent occasioneel genomen hebt

alle gebruikte homeopathische middelen, kruiden, voedingssupplementen,...

diëten die u volgt of recent gevolgd hebt

gebruik van alcohol, nicotine of drugs (die kunnen een wisselwerking hebben met de toegediende narcoseproducten)

alle gekende allergieën aan medicatie, voeding, kleefproducten,...

alle problemen die zich eventueel hebben voorgedaan bij een eerdere verdoving, lokaal of algemeen.

4. Welke onderzoeken gaan vooraf aan een algemene narcose?

Standaardonderzoeken voor een ingreep zijn:

een electrocardiogram en, indien daar redenen toe zijn, een uitgebreider onderzoek bij de cardioloog

een radiografie van uw longen

een bloedanalyse met bepaling van uw bloedgroep.

5. Welke risico’s zijn eraan verbonden?

De meeste verwikkelingen zijn niet gevaarlijk, ernstige problemen zijn uiterst zeldzaam. Misselijkheid, braken, keelpijn, jeuk, duizeligheid, rillen, concentratie- en geheugenstoornissen en verwardheid (vooral bij ouderen en mensen die kalmeermiddelen gebruiken) komen frequent voor. Mogelijke ernstige verwikkelingen zijn allergische reacties op de medicatie, epilepsie, een hartaanval. Gelukkig zijn deze zeer zeldzaam.

6. Mag ik eten of drinken voor de ingreep?

Voor een operatie moet u nuchter zijn. Dit betekent dat u gedurende een voorgeschreven periode niet mag eten en drinken zodat uw maag op het ogenblik van de ingreep leeg is. Dit is noodzakelijk omdat tijdens een algemene verdoving normale lichaamsreflexen uitgeschakeld zijn, zo ook de reflex die belet dat voedsel vanuit de maag terugvloeit en de hoestreflex die belet dat dit voedsel in de longen terechtkomt. Ook bij een regionale anesthesie wordt vaak gevraagd nuchter te blijven, dit voor het geval men in extremis toch op een algemene verdoving moet overschakelen. Als algemene regel geldt dat u nuchter moet blijven vanaf middernacht wanneer u de volgende dag geopereerd wordt. Sommige medicatie (de arts zal u zeggen dewelke) moet u ook op de dag van de ingreep verder doornemen. En kort voor de ingreep krijgt u vaak premedicatie. Deze geneesmiddelen moeten worden ingenomen met één slokje water.

7. Moet ik nog andere voorbereidingen treffen?

U mag tijdens de ingreep absoluut geen juwelen dragen. Contact tussen metaal en de huid kan bij gebruik van bepaalde instrumenten die worden gebruikt om bloedingen te stelpen, brandwonden veroorzaken. Gebruik geen bodylotion (dan kleven de EKG-elektroden minder goed) en verwijder nagellak en make-up zodat uw huidskleur gemakkelijk kan beoordeeld worden. Ook een bril, contactlenzen en tandprothesen moeten worden verwijderd. Indien nodig komt een verpleegkundige de operatieplek scheren. En u krijgt een operatiehemdje van het ziekenhuis aan.

8. Hoe kom ik op de operatietafel terecht?

Het verplegend personeel rijdt u naar het operatiekwartier. Daar moet u meestal wachten tot het uw beurt is om op de smalle operatietafel te worden getild. Er worden EKG-elektroden (kleefpleisters) op uw borstkas gekleefd om uw hartritme te volgen. Rond uw bovenarm komt een bloeddrukmanchette om uw bloeddruk voortdurend te volgen en een klemmetje op uw vingertop meet het zuurstofgehalte in uw bloed. Daarna plaatst de anesthesist een naald in uw arm waarlangs hij de medicatie zal toedienen. Vanaf dan weet u niets meer.

9. Wat na de ingreep?

Na de ingreep zal u langzaam ontwaken in de ontwaakzaal van het operatiekwartier, waar uw toestand voortdurend wordt gevolgd. Zodra deze stabiel is, wordt u naar uw kamer gebracht waar u de rest van de dag vaak nog suf en slaperig zult doorbrengen.

10. Welke buisjes en sondes zal ik na de ingreep hebben?

Dit hangt af van het soort operatie dat u moet ondergaan, en van uw gezondheidstoestand. Wat u minstens zult hebben, is een infuus om het vochtverlies te compenseren. Ze wordt meestal net onder de elleboogplooi of op de handrug geplaatst. Langs deze weg wordt ook alle medicatie toegediend (ev. antibiotica, pijnstillers enz.). In bepaalde gevallen (bijv. een langdurige operatie) wordt een blaassonde aangebracht om de urine af te voeren. Als het nodig was een maagsonde te plaatsen, wordt deze meestal binnen de 24 uur na de ingreep verwijderd. n

Leen Baekelandt

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content